Het blijft een wonderlijk fenomeen: donken, heuvels rivierzand die in de ijstijd zijn ontstaan en op verschillende plaatsen nog altijd boven het polderland uitsteken. In de Krimpenerwaard kun je ze vinden, maar vooral de Alblasserwaard was er rijk mee gezegend.
Een aantal zijn afgegraven omdat het zand wel heel erg goed van pas kwam in de wegenbouw, maar er zijn er ook een stel bewaard. Zoals de Schonenburgse heuvel en de Braankse, of Brandwijkse Donk, kortweg De Donk genaamd. Door de eeuwen heen zijn het vluchtheuvels geweest in een rivierenland waar het bestaan onzeker was. Bij overstromingen trokken boeren uit de omgeving samen op de Donk om daar het oordeel af te wachten.
De Braankse Donk heeft ooit zelfs een Cisterciënzer klooster gehuisvest, maar tijdens de 80-jarige oorlog is het klooster verwoest en zijn de nonnen verjaagd. De Donk figureert ook regelmatig in de verhalen van streekschrijver J.W. Ooms. Een van die verhalen las ik toen ik een jaar of 13 was, en dat verhaal maakte veel indruk op mijn nog ontvankelijke geest. ‘Ons achtervolgt een haai’ is de wat curieuze titel, die gaandeweg het verhaal duidelijk wordt: het noodlot achtervolgt de hoofdrolspelers zoals een haai een schip achtervolgt. En dat brengt ongeluk.
De ingrediënten: de dreiging van een overstroming door dooi na een koude winter, een mogelijke moord, een schipper wiens schip in het ijs vastgevroren zit, een dominee die zwaar en ‘recht in de leer’ is maar daar ieder gevoel bij mist, een rijke boer die zijn hele vermogen had meegesleept, maar gestolen ziet worden, twee wantrouwende en kwaadsprekende herenboeren en een jongedame in gewetensnood. Het hele verhaal zitten ze op die halve hectare aan de Achterwaterschap, in de (niet bestaande) kelders van het oude klooster. Schrijnend zijn de nu als bizar ogende standsverschillen, de vooroordelen, de kortzichtigheid, de achterlijkheid, maar het kortstondige samenwonen onder de dreiging van een zondvloed laat uiteindelijk z’n sporen op iedereen na, veelal ten goede.
Vandaag kwam ik tijdens mijn fietsrondje in de buurt, en ik besloot mijn route een klein stukje te verleggen, om die Donk bijna 35 jaar nadat ik het boek had gelezen ’s met eigen ogen te bekijken. En het is een raar fenomeen: het vlakke polderland, met plotseling een verhoging tot zes meter hoog, waar een handjevol boerderijen op zijn uitgestrooid. Gek genoeg voldoet de plek volledig aan hoe ik het mij indertijd voorstelde. Ja, er staan wat meer schuren en stallen op dan in mijn verbeelding, maar de fraaie gerestaureerde boerderijen (of herbouwd, een aantal jaren geleden was er een flinke brand las ik zojuist) ver weg van verdere bewoning, snelwegen of industrie komen overeen. Aan de rand een brede rietkraag, tussen de eindeloze weilanden ben ik even gestopt, heb mijn ogen gesloten en geluisterd naar de poldergeluiden. Het ruisen van het riet, kwakende eenden, een plons in het water, een enkele koe die loeit, het zijn geluiden die 100, 200 of 1000 jaar geleden op dezelfde plek precies zo klonken.
Veel mensen vinden het Zuid Hollandse en Utrechtse polderlandschap saai, maar dit soort plekken verlenen dit landschap een soort magie. Het is een zelfgecreëerd landschap, met z’n gegraven sloten en weteringen, maar als je weet waar te kijken zie je hier en daar nog sporen van een oerlandschap waarvan je dacht dat het allang niet meer bestond. En ik kan daar intens van genieten.
Comments